Zeven verschillende soorten marmer en geschilderde plafonds? Nee, dat ga je niet terugvinden in het nieuwe Helderse stadhuis in de ge‏‏bouwen 66 en 72 op Willems‏‏oord. “dat zou niet passen bij den helder”, stelt architect Jan Peter Wingender van Of‏‏fice Winhov. “Den Helder heeft een uitgesproken ka‏‏rakter, van ‘niet lullen maar poetsen’. De ziel van de ge‏‏meenschap moet in de gebou‏‏wen terugkomen.”

Maar ook zonder marmer wordt het ui‏‏teraard mooi, zegt de architect. “Cere‏‏monie en representatie horen ook zeker bij Den Helder. Ook letten we goed op welke kleuren we gebruiken. Je wilt uit‏‏eindelijk dat het stadhuis straks hoort bij het geluid van de slijptollen die zo lang gehoord zijn op de oude Rijkswerf.”

Realistisch beeld

Inmiddels is de fase rondom het de‏‏finitief ontwerp (DO) afgerond. “Een ontwerp maak je in stappen met el‏‏kaar, met alle specialisten van het ontwerpteam. Tijdens het voorlopig ontwerp is duidelijk geworden wat de technische staat is van de gebouwen. Nu kijken we steeds verder hoe we op een goede manier met de pan‏‏den kunnen omgaan en ze ook goed kunnen conserveren. Ze moeten voor langere tijd veiliggesteld worden. We hebben nu een realistisch beeld ge‏‏kregen: er kan heel veel, maar er is wel veel zorgvuldigheid vereist. De monu‏‏mentale waarden hebben we hoog in het vaandel staan.”

In deze fase is ook nog veel onder‏‏zoek gedaan, vertelt Wingender. “Hoe we de gevels bijvoorbeeld waterdicht kunnen krijgen, hoe we de gevel gaan isoleren en hoe we de duurzaamheid inpassen. We wilden bijvoorbeeld zonnepanelen op het dak van gebouw 66. Dat kan het echter niet aan, dus nu komen ze boven op gebouw 72. Maar ook luisteren we naar de akoestiek en maken we een goed verlichtingsplan: we willen de kwaliteit van de panden laten zien. Ze letterlijk in het licht zet‏‏ten.”

Niet te veel techniek

Tegelijkertijd wordt er ook naar com‏‏fort gekeken: “Het moet voldoen aan de eisen”, zegt de architect. “Er komt heel veel techniek bij kijken. Iets als een verwarmingsinstallatie en verkoe‏‏ling moet je bijvoorbeeld ook in ge‏‏bouw 66 inpassen.”

Wingender vervolgt: “Maar je wilt ze‏‏ker in dat pand niet te veel techniek zien, geen zichtbare verwarmingspij‏‏pen bijvoorbeeld. Daar moeten we heel inventief in zijn. Dat is weleens frustrerend: vaak ben je juist met die dingen die je onzichtbaar wilt maken, de meeste tijd kwijt. Gelukkig kunnen de gebouwen het goed aan en past het allemaal in de ruimte.”

Het ontwerpteam overlegt intensief met de gemeentelijke organisatie over de inrichting: “De beste gebouwen maak je niet alleen. De gemeenteme‏‏dewerkers hebben toch de kennis die wij nodig hebben. De boa’s moeten bijvoorbeeld een nachttoegang tot het stadhuis hebben, daar moeten we in zo’n definitief ontwerp rekening mee houden. Waar je in een voorlopig ontwerp de indeling van de panden op hoofdlijnen hebt, ga je tijdens de definitieve ontwerpfase echt de pre‏‏cieze organisatie vormgeven.

De huisvesting moet namelijk wel pas‏‏sen bij de professionele organisatie die de gemeente is.” Maar dat komt vast goed: “In gesprekken met de medewerkers merk ik ontzettend veel enthousiasme. Ze kunnen zich goed voorstellen dat ze er gaan werken.”